Skip to content
    Geplaatst: Auteur:Pieter Baay & Joost de Haan, Expertisecentrum Beroepsonderwijs

Een goed sociaal netwerk, met de juiste contacten, helpt jongeren in het mbo aan een betere baan. Maar ook tijdens de opleiding en bij stages kan zulk sociaal kapitaal zich al uitbetalen. Wat soms vergeten wordt is dat contacten ook heel belemmerend kunnen werken. Het is aan het beroepsonderwijs studenten te helpen met de opbouw van een netwerk dat juist kánsen creëert: positief sociaal kapitaal.

Waar moeten we aan denken als het gaat om sociaal kapitaal van mbo-jongeren? Heel eenvoudig eigenlijk: mensen uit de directe leefomgeving zoals familie, vrienden, kennissen en medestudenten. Op verschillende manieren kunnen zij ondersteuning bieden. Ouders helpen bijvoorbeeld bij huiswerk. En een kennis kan vertellen over het beroepenveld waarin hij of zij werkt. Voor deze sociale hulpbronnen gebruikte de Franse socioloog Bourdieu (1986) voor het eerst de term sociaal kapitaal. Vooral om de samenhang met economisch kapitaal (geld) en cultureel kapitaal (onderwijs) te benadrukken: met veel sociale contacten heb je betere kansen op de arbeidsmarkt. Ook gebruikte Bourdieu de term ‘kapitaal’ om te laten zien dat investeringen leiden tot een toename en dat weinig aandacht juist zorgt voor stagnatie of afname van het sociaal kapitaal.

In deze bijdrage bespreken we wanneer sociaal kapitaal kwetsbaar is, hoe sociaal kapitaal goed benut kan worden, en wat de rol van het beroepsonderwijs kan zijn. Voor meer informatie over sociaal kapitaal, zie ook het Canon-artikel Sociaal kapitaal in het mbo.

De kwetsbaarheid van sociaal kapitaal

Sociaal kapitaal is kwetsbaar. Het kan afbrokkelen, weinig werkzaam zijn of zich zelfs tegen je keren. Voor jongeren betekent dat (te) weinig hulp krijgen of, nog iets ernstiger, tegenwerking vanuit hun sociale netwerk. Dat gevaar dreigt niet voor iedereen in dezelfde mate. Want één ding staat als een paal boven water: (positief) sociaal kapitaal is allerminst gelijk verdeeld in de samenleving. Wie opgroeit in een (sociaal) kapitaalrijk gezin ontwikkelt gemakkelijker vruchtbare relaties. Dat mechanisme werkt ook omgekeerd: voor iemand met weinig sociaal kapitaal is het moeilijker om een groot en divers netwerk te creëren. Dat ongelijkheid in sociaal kapitaal ook speelt in de Nederlandse samenleving blijkt uit een recent rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP, 2014). Dit rapport laat zien dat groepen mensen van verschillende klassen/opleidingsniveaus steeds verder van elkaar komen te staan, wat zorgwekkend is voor de verdeling van sociaal kapitaal.

De kwetsbaarheid van sociaal kapitaal hangt dus samen met de sociaaleconomische positie van het gezin en het eigen opleidingsniveau (Baay, 2015; Van Tubergen & Völker, 2015; De Haan, Baay, & Yerkes, 2015; Van Esch, Petit, Neuvel, & Karsten, 2011). Zo blijken in het mbo studenten van niveau 2 over minder positieve hulpbronnen te beschikken dan niveau 4-studenten. Als we kijken naar etniciteit is het patroon minder duidelijk: sommige etnische groepen hebben minder sociaal kapitaal, andere daarentegen hebben evenveel of zelfs meer sociaal kapitaal dan de Nederlandse jongeren. Wat het mbo betreft, is dus vooral het niveau bepalend. Met name op de lagere mbo-niveaus hebben studenten te maken met tekortschietend sociaal kapitaal.

Positief en negatief sociaal kapitaal

Gebrek aan positieve hulpbronnen is een belangrijke factor. Maar kwetsbaarheid kan ook ontstaan als gevolg van sociale relaties met een negatieve invloed. In recent onderzoek (De Haan e.a., 2015) werd mbo-jongeren gevraagd een meetinstrument in te vullen om zo inzicht te krijgen in hun sociaal kapitaal. Hieruit bleek dat een behoorlijke groep mbo-studenten inderdaad te maken heeft met negatief sociaal kapitaal, zoals connecties met mensen in de criminaliteit of het gevoel sociaal ondermijnd te worden door de omgeving. Dit gevoel van sociale ondermijning ontstaat bijvoorbeeld wanneer jongeren verkeerde informatie krijgen of wanneer de sociale omgeving extreem kritisch is (De Haan et al., 2015).

Het ontbreken van positieve hulpbronnen en de aanwezigheid van negatieve bronnen gaan vaak samen. De combinatie van weinig positief en veel negatief sociaal kapitaal komt op het mbo vaker voor bij niveau 2- dan bij niveau-4-studenten (De Haan et al., 2015). Het lijkt essentieel deze kwetsbare groepen jongeren tijdig te identificeren en hen inzicht bieden in hun (positief en negatief) sociaal kapitaal. Als zij beter weten om te gaan met beide soorten sociaal kapitaal, verbetert dat hun kansen op de arbeidsmarkt.

Vanwege hun leeftijd kunnen mbo’ers zich gemakkelijk laten beïnvloeden. Soms op een negatieve manier. Maar het omgekeerde gebeurt ook. Vooral peers uit de sociale omgeving, zoals familie, vrienden en leeftijdsgenoten, zijn in staat kwetsbare jongeren positief te beïnvloeden (Rüschoff, 2015; Van Esch et al., 2011). Deze peers kunnen dan ook een belangrijke rol spelen bij de opbouw van sociaal kapitaal en het verbeteren van kansen.

Effectief gebruik van sociaal kapitaal

Opbouwen van (positief) sociaal kapitaal is een uitdaging van formaat. Maar daar houdt het niet op. Hoe kunnen jongeren effectief gebruik maken van hun sociaal kapitaal? Het gaat dan in feite om het goed kunnen netwerken. Het belang hiervan wordt al langer onderkend in het onderwijs; netwerken vormt één van de vijf loopbaancompetenties (Meijers, Kuijpers, & Bakker, 2006; Kuijpers, 2003). Er is op dit thema nog niet veel onderzoek gedaan; toch zijn er wel wat aanwijzingen die inzicht geven in effectief netwerken. Een ervan hangt samen met het investeren in kapitaal: je moet eerst zaaien voordat je kunt oogsten (Woolcock, 2001; Bourdieu, 1986). Netwerk ontwikkelen kan door in kaart te brengen wie je wel en niet kent, maar ook door de wederkerigheid van relaties te benadrukken. Dit laatste betekent concreet dat jongeren hun eigen sociaal kapitaal kunnen versterken door anderen in hun netwerk te helpen. De gedachte hierachter is eenvoudig: mensen die jij helpt, zullen straks aan jou denken wanneer jíj wat nodig hebt.

Met de bereidheid anderen te helpen, laat je als student een goede indruk achter, net als met een proactieve houding. Onderzoek laat zien dat mbo’ers die zich proactief voorbereiden op een netwerkbijeenkomst daar meer uit halen. En dat gaat om relatief eenvoudige zaken. Bijvoorbeeld: van tevoren nadenken over wie je wat wilt vragen, wat je over jezelf wilt vertellen en wat voor kleding je aantrekt. Met zo’n proactieve voorbereiding hebben netwerkactiviteiten meer effect. Je kunt immers maar één keer een eerste indruk maken.

Nog een ander handzaam advies aan jongeren: de support die sociale relaties kunnen leveren, verschilt. Goed om dit in het achterhoofd te houden bij het investeren in (nieuwe) relaties. Zo bieden hechte relaties (bonding capital), zoals familie en goede vrienden, vooral praktische en emotionele hulp (Woolcock, 2001). Minder hechte relaties (bridging capital), zoals kennissen, kunnen helpen met informatie over bijvoorbeeld een baan. Vaak hebben ze bovendien toegang tot nog weer andere netwerken. Zowel emotionele hulp als nieuwe informatie is belangrijk. Het gaat erom de juiste mensen te benaderen, afhankelijk van de hulpvraag. Gaat het om nieuwe vacatures? Of bijvoorbeeld om hulp bij een sollicitatiebrief?

Het rendement van sociaal kapitaal

Wie eenmaal een goed netwerk heeft ontwikkeld, trekt daar zelfs zonder actieve inspanning profijt van. Zo laat onderzoek zien dat mbo-gediplomeerden met een groter sociaal netwerk betere arbeidsmarktkansen hebben, zelfs als ze niet met sociale contacten praten over het zoeken naar een baan (Baay, 2015). Het zou kunnen dat die contacten ongevraagd een goed woordje doen. Of dat het kennen van veel mensen (zoals bijvoorbeeld blijkt uit een LinkedIn profiel) wordt gezien als een wenselijke eigenschap.

Jongeren in het mbo zijn zich niet altijd bewust van de kansen die een groot en/of divers sociaal netwerk herbergt. Petit, Kuijvenhoven, Van Esch en Karsten (2011) laten in kwalitatief onderzoek onder mbo’ers zien dat jongeren vaak (belangrijke) contacten laten verwateren. Met inbegrip van ouders, overige familieleden en vrienden. Dit verzwakt het sociale netwerk en werkt daarmee negatief uit op de kansen op de arbeidsmarkt. Alle reden voor de school, maar ook voor mensen in de omgeving van jongeren, om hier alert op te zijn.

Compenserende factoren

Sociale relaties kunnen fungeren als hulpbronnen. Dat leidt tot positief sociaal kapitaal. Maar, zoals al opgemerkt, jongeren kunnen ook negatieve invloed ervaren uit hun sociale omgeving (Portes, 1998). Dit betreft bijvoorbeeld contact met criminelen, maar ook langdurig werklozen (negatieve rolmodellen), of gevoelens van sociale ondermijning door familie, vrienden of kennissen (De Haan e.a., 2015). Jongeren zijn met name kwetsbaar als deze risicofactoren samengaan met een gebrek aan positieve of compenserende factoren. Waar gaat het dan om? Om een stabiele thuisomgeving bijvoorbeeld, met persoonlijke aandacht en steun vanuit opvoeding, onderwijs en vrienden. Zo kan het jongeren die zich sociaal ondermijnd voelen, helpen om op school wél een luisterend oor te vinden. Compenserende factoren kunnen ook binnen het individu liggen. Daartoe behoort de veerkracht van de jongere. Veerkracht (resiliency) is een dynamisch proces waarbij mensen waarde hechten aan positieve ervaringen ondanks belemmeringen of tegenslagen die ze ervaren (Luthar & Cicchetti, 2000). Jongeren laten nadenken vanuit wat ze wél hebben, zijn en kunnen is een benadering die kan helpen bij de ontwikkeling van veerkracht (Kuiper & Bannink, 2012).

Rol van het onderwijs

Het beroepsonderwijs kan een ondersteunende functie vervullen bij de ontwikkeling en het effectief gebruik van sociaal kapitaal. Op verschillende manieren. Vijf kansen voor het beroepsonderwijs:

  1. Studenten helpen hun sociale netwerk in kaart te brengen.
    Bijvoorbeeld met een meetinstrument dat zowel positief als negatief sociaal kapitaal in beeld brengt. Aan de hand van de uitkomsten kan een docent het gesprek met de student aangaan.
  2. Studenten bewust maken van het belang van sociaal kapitaal.
    Bijvoorbeeld door gezamenlijk te bespreken hoe mensen aan stages en (bij)banen komen, of door studenten te wijzen op het arbeidsmarktsucces van mensen met een groter sociaal netwerk.
  3. Studenten leren om effectief om te gaan met hun positief sociaal kapitaal.
    Bijvoorbeeld door ze te leren hoe ze zich proactief kunnen voorbereiden op een netwerkbijeenkomst of sollicitatiegesprek, door ze te leren hoe ze ook anderen in en met hun netwerk kunnen helpen (wederkerigheid) en door ze te leren wie ze voor welke hulpvraag het best kunnen inschakelen.
  4. Studenten helpen om goed om te gaan met hun negatief sociaal kapitaal.
    Bijvoorbeeld door ze voor te houden hun energie te richten op het ontwikkelen van positief sociaal kapitaal, als compenserende factor. En ze daarnaast te helpen veerkracht te ontwikkelen. Naast het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen is het essentieel positieve aspecten en kansen van de student te benadrukken. Ook het niet bij voorbaat hanteren van een laag verwachtingspatroon en het bieden van een luisterend oor kunnen bijdragen aan de veerkracht. Behalve school helpt een bredere, buurtgerichte benadering eveneens om kansen te vergroten en de problematiek aan te pakken.
  5. Studenten (en docenten!) laten profiteren van elkaars netwerken.
    Studenten zouden er baat bij hebben om ook via het netwerk van docenten en praktijkopleiders verwezen te worden naar nuttige contacten. Omgekeerd hebben docenten en scholen belang bij het netwerk van studenten en alumni: zij weten misschien nieuwe stageplekken of kunnen een presentatie geven over het werken in de praktijk. In de netwerksamenleving hebben mensen er voordeel bij om elkaars netwerk te benutten.

Tot slot

Mbo-jongeren, vooral op de lagere niveaus van het beroepsonderwijs, beschikken over relatief weinig sociaal kapitaal. Een tekort aan sociale hulpbronnen maakt hen kwetsbaar. Des te meer, omdat weinig hulpbronnen kunnen samengaan met de aanwezigheid van meer ondermijnende contacten in de sociale omgeving van de kwetsbare leerling. Het beroepsonderwijs kan een belangrijke rol spelen bij de identificatie van deze problematiek en waardevolle ondersteuning bieden bij het opbouwen van positief sociaal kapitaal en het effectief benutten daarvan.

Verwante onderwerpen

Sociaal kapitaal in het mbo

Vijf kansen voor het beroepsonderwijs

De vijf genoemde kansen komen gedeeltelijk ook terug in de Netwerklessen, die zijn ontwikkeld in opdracht van de VO Raad (2014) en LOB4MBO (2014).

Enkele deskundigen

  • Dr. Pieter Baay, onderzoeker Expertisecentrum Beroepsonderwijs & Universiteit Utrecht
  • Régina Petit MSc, onderzoeker Kohnstamm Instituut
  • Dr. Britta Rüschoff, onderzoeker & consultant, RuG

Bronnen

Back To Top