Skip to content
    Geplaatst: Auteur:Koen Vinckx, Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO)

Ruim tien jaar lang was er sprake van een daling in het aantal voortijdig schoolverlaters. Maar vanaf 2016-2017 is er weer een lichte stijging van het aantal jongeren dat hun opleiding niet afmaakt en stopt voordat ze een ‘startkwalificatie’ hebben bereikt. Waar ligt het aan en wat kunnen we eraan doen?

Voortijdig schoolverlaten: Wat is het?

Wanneer spreken we van voortijdig schoolverlaten (vsv)? Intuïtief is het wel duidelijk: als een jongere in de loop van een opleidingstraject uitvalt. Maar dat is te weinig nauwkeurig om beleid op te baseren. De Rijksoverheid spreekt van jongeren van 12 tot 23 jaar zonder startkwalificatie (een diploma van havo, vwo of mbo op minimaal niveau 2). Een jongere met alleen een vmbo-diploma of een diploma mbo niveau 1 is volgens deze officiële definitie dus ook een voortijdig schoolverlater!

Waarom een probleem?

Voortijdig schoolverlaten is bijna synoniem met ‘probleem’. Het gebrek aan een startkwalificatie leidt tot een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Wat zich kan vertalen in een verhoogde kans op werkloosheid. Maar ook een verhoogde kans op criminaliteit en sociale uitsluiting. Voor de voortijdig schoolverlater kan dit betekenen: lagere inkomsten, minder mogelijkheid voor mobiliteit en training, lagere kans om een baan te vinden, lager gevoel van eigenwaarde, slechtere gezondheid. En maatschappelijk: lagere belastingopbrengsten, een groter beroep op sociale voorzieningen, kosten van toegenomen criminaliteit en lagere sociale cohesie (Van der Steeg & Webbink, 2006).

Niet al die problemen zijn exclusief toe te schrijven aan voortijdig schoolverlaten. Soms zijn andere factoren in het spel, zoals gedragsproblemen. Die leiden dan tot zowel schooluitval als een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Raken alle voortijdig schoolverlaters in de goot? Nee, gelukkig is dat niet zo. Een flink deel vindt ‘passend werk’. Van de jongeren die in 2012 het onderwijs voortijdig verlieten, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), had vier jaar later, in 2016, 32% een baan; 45% keerde terug naar het onderwijs. Een kleinere groep van 19% bleef zonder baan, van 4% is de status onbekend. Zouden we dit doorrekenen naar de huidige vsv-cijfers, dan hebben we over vier jaar naar verwachting te maken met ongeveer 6.000 jongeren om wie we ons echt moeten bekommeren.

Oorzaken van voortijdig schoolverlaten

Er is veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van voortijdig schoolverlaten. Zo schetst het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) dat zowel kenmerken op individueel niveau als kenmerken van de omgeving het risico op schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten vergroten (De Baat & Foolen, 2012).

Op het individuele vlak gaat het om sekse, leeftijd, etniciteit, schoolprestaties, handicaps, stoornissen, persoonlijkheidskenmerken en gedragsproblemen (zogenoemde kindfactoren). Zo blijkt bijvoorbeeld dat jongens bijna zeven maal meer dan meisjes risico lopen de school te verlaten zonder startkwalificatie, dat slechte schoolprestaties en een lager schooladvies samenhangen met schooluitval, dat jongeren met een handicap of stoornis meer moeite hebben met het behalen van een startkwalificatie en dat persoonlijkheidskenmerken zoals impulsiviteit, gebrekkige zelfcontrole en gebrekkige sociale vaardigheden risicofactoren zijn voor voortijdig schoolverlaten.

Naast deze kindfactoren spelen omgevingsfactoren een rol. Het NJI noemt onder andere gezinskenmerken, zoals een lage sociaal-economische status (ses), en schoolkenmerken, zoals een onveilig schoolklimaat of veel verschillende etnische achtergronden, als risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten. Tot slot wijst het NJI op de cumulatie van factoren. Zo blijkt dat kinderen uit achterstandssituaties vaker te maken hebben met een opeenstapeling van risicofactoren.

In 2008 stelde ook Oberon dat er van een-op-een relaties zelden sprake is: uitval (of diplomasucces) laat zich niet altijd door individuele factoren voorspellen. Een student met acht risicofactoren loopt een grote kans om uit te vallen, maar kan ook zijn opleiding afmaken als hij bijvoorbeeld een inspirerende en betrokken docent heeft. Een student met één risicofactor loopt een kleine kans om uit te vallen, maar kan desondanks het onderwijs voortijdig verlaten.

Aantallen nemen weer toe

Het aantal voortijdig schoolverlaters is in de periode 2005-2016 spectaculair gedaald. Waren het er in 2005-2006 nog 52.700, in 2015-2016 was dit aantal meer dan gehalveerd tot 22.953. Een opzienbarende ontwikkeling. Sindsdien stijgt het aantal vsv’ers echter weer (onderwijsincijfers.nl). In 2016-2017 waren er 23.744 vsv’ers (1,75% van het totale aantal onderwijsdeelnemers in de leeftijdscategorie 12 tot 23 jaar) en in 2017-2018 waren dit er 25.848 (1,91%).

Uitvalpercentages door de jaren heen.


Bron: onderwijsincijfers.nl 

De vraag is hoe het kan dat de daling zich niet doorzet. Volgens Ingrado, brancheorganisatie voor leerplicht en RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt), heeft de sterkere aandacht voor vsv en de daarmee samenhangende interventies er sinds 2005/2006 toe geleid dat de meest gangbare uitval nu beter voorkomen wordt. Of dat, indien er toch sprake is van uitval, uitvallers beter geholpen worden.

Bij de meest gangbare uitval gaat het om bijvoorbeeld verkeerde schoolkeuzes, geen stageplaats kunnen vinden, etc. Wat resteert zijn de complexere gevallen waarvoor maatwerk nodig is. In tijden van hoogconjunctuur komt daar vaak een groep jongeren bij: jongeren die, bijvoorbeeld vanuit een stage, een baan aangeboden krijgen voordat zij hun diploma hebben gehaald (groenpluk). Deze jongeren gaan zonder startkwalificatie aan de slag. Dat lijkt niet direct een probleem. Maar als zij om wat voor reden dan ook op een later moment hun baan verliezen, bijvoorbeeld vanwege economische neergang, leidt het ontbreken van een startkwalificatie tot een zwakkere arbeidsmarktpositie.

Verschillen per type onderwijs en school

Hoe hoog de uitvalpercentages zijn, verschilt per type onderwijs en per school. De cijfers lopen aanzienlijk uiteen. Zo was de uitval in het voortgezet onderwijs in 2017-2018 0,51%, in het mbo 4,73%. Maar dat zijn gemiddelden. Er bestaan mbo-instellingen met een uitval onder de 1% en instellingen waar bijna 9% uitvalt. Hoe vallen die verschillen tussen mbo-instellingen te verklaren? Deels door schoolbeleid, deels ook door kenmerken van de studentenpopulatie. De uitval is bijvoorbeeld hoger op de lagere niveaus van het onderwijs, onder 18-23-jarigen, onder jongens en onder jongeren met een migratieachtergrond.

De rijksoverheid heeft streefpercentages (normen) geformuleerd voor de maximale uitval in 2018-2019 en 2019-2020: het percentage jongeren dat uitvalt, mag niet hoger zijn dan deze normen. Als alle scholen in het voortgezet onderwijs en het mbo samen hun uitval terugbrengen tot deze streefpercentages, wordt de doelstelling van de rijksoverheid gehaald om in 2021 de uitval te beperken tot maximaal 20.000 nieuwe schoolverlaters per jaar. De streefpercentages verschillen wat het mbo betreft per niveau en leerweg. Zo bedraagt het streefcijfer voor niveau 1 26,2% en voor niveau 4 2,55% (schooljaar 2019-2020). De gerealiseerde percentages, behalve die voor niveau 1, blijven vooralsnog achter op de streefcijfers van de overheid.

Streefpercentages vsv per mbo-niveau en -leerweg.

Niveau Leerweg VSV%
2017-2018
Streef %
2018-2019
Streef %
2019-2020
1 Bol 23 26,4 26,2
Bbl 25
2 Bol 9 8,6 8,45
Bbl 11
3 Bol 4 3,2 3,1
Bbl 4
4 Bol 3 2,7 2,55
Bbl 3

Bron: Onderwijsincijfers.nl en Rijksoverheid.nl

Sturen op cijfers en regionale samenwerking

In 2017 stelt Cedefop, de Europese organisatie voor het beroepsonderwijs, dat Europese landen zouden moeten werken aan monitoringssystemen voor schoolverlaters. Deze systemen zijn essentieel voor het verzamelen van data waardoor vsv’ers beter begrepen en beter in kaart gebracht kunnen worden. Ook kunnen er dan doelstellingen worden geformuleerd om het aantal schoolverlaters terug te dringen (Cedefop, 2017).

In Nederland bestaat zo’n monitoringsysteem voor vsv al. Vsv-cijfers worden verzameld en jaarlijks gepubliceerd in de uitgave Onderwijs in Cijfers (CBS, DUO, OCW). En ook zijn maatregelen afgesproken om de uitvalcijfers (weer) verder terug te dringen. De rijksoverheid streeft naar maximaal 20.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters per jaar in 2021. Om dat te bereiken zijn in 2019 een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd aan de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Voortaan is samenwerking tussen scholen en gemeenten om voortijdige schooluitval tegen te gaan, verplicht. Samen leggen zij in een regionaal plan vast welke maatregelen ze inzetten, zoals:

  • coaches voor uitgevallen jongeren;
  • speciale klassen voor jongeren die twijfelen over hun studiekeuze;
  • hulp bij studie- en loopbaankeuze;
  • aanpak ziekteverzuim;
  • hulp voor vsv’ers om werk of een leerwerkbaan te vinden;
  • extra begeleiding voor overbelaste en kwetsbare jongeren.

Focus op overgang VMBO naar MBO

Een deel van de maatregelen is speciaal gericht op minder uitval bij de soms moeizame overstap van vmbo naar mbo. Denk aan:

  • het volgen en begeleiden van leerlingen bij de overstap naar het mbo;
  • ‘warme overdracht’ van leerlingen;
  • het experimenteren met een ‘doorlopende route’ van vmbo naar mbo.

VSV en kwetsbare jongeren

Een prominente rol bij het terugdringen van vsv is weggelegd voor de 39 Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC’s) in Nederland. RMC-professionals zetten zich in voor voortijdig schoolverlaters en minder zelfredzame jongeren. In het manifest Voor alle jongeren een toekomst (Ingrado, 2019) formuleren zij de droom dat iedere jongere een passende plek kan vinden op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Dat maakt de reikwijdte van het RMC breder dan alleen voortijdig schoolverlaten. Ook jongeren in een kwetsbare positie, bijvoorbeeld met een niveau 1-diploma, zijn bij het RMC in beeld.

Speerpunt vormen evenwel de zogenoemde ‘spookjongeren’: ruim 50.000 jongeren tussen de 18 en 27 jaar die wel in Nederland verblijven, maar voor alle instanties onvindbaar zijn (NOS, 2019). Zij zijn uitgeschreven bij hun gemeente, maar niet opnieuw geregistreerd. Gemeenten registreren dat als ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’ (VOW). Het betreft jongeren die bijvoorbeeld door hun ouders uit huis zijn gezet, dak- en thuisloos zijn en geen zorgverzekering kunnen afsluiten, uitkering kunnen aanvragen of baan kunnen aannemen. Jongerenwerkers die NOS op 3 sprak in de zoektocht naar spookjongeren gaven aan dat zij deze doelgroep vaak zien afglijden in de criminaliteit of prostitutie (NOS, 2019).

Ook Ingrado maakt zich sterk voor de brede categorie van kwetsbare jongeren. Missie is om deze jongeren naar een duurzame plaats op de arbeidsmarkt en in de samenleving te begeleiden, door ze te kennen, volgen en helpen waar nodig (Ingrado, 2019).

Vijf ambities

Wat moet er gebeuren om voortijdig schoolverlaten tot een minimum te beperken? Het eerder genoemde RMC-manifest (Ingrado, 2019) formuleert hiervoor vijf ambities. Samengevat luiden die als volgt:

  1. Breed kijken wat nodig is voor jongeren. Indien nodig de grenzen van de wet opzoeken om jongeren hulp en ondersteuning te bieden die passend zijn. Niet alleen gericht op het onderwijs of het behalen van een startkwalificatie, maar breder gericht op wat jongeren nodig hebben om een zelfstandige plek in de samenleving te vinden. Daarbij wordt een verbinding gelegd tussen zorg, onderwijs en arbeid.
  2. Samenwerken om jongeren verder te helpen. Om een volwaardige plek in de samenleving te vinden voor jongeren wordt samengewerkt met partners in de domeinen zorg, onderwijs en arbeid.
  3. Een regievoerder voor iedere jongere. Zorg, onderwijs en arbeid weten elkaar steeds beter te vinden, maar toch krijgen jongeren bij ieder loket te maken met een andere persoon en andere regels. Taak is om regie te voeren op het traject van de jongeren en ervoor te zorgen dat zij niet verloren raken.
  4. Betere afstemming tussen wet- en regelgeving. Op hun weg naar zelfstandigheid krijgen jongeren te maken met verschillende wetten, gerelateerd aan verschillende ministeries (Leerplichtwet, Participatiewet, wetten rondom voortijdig schoolverlaten, Jeugdwet, WMO). Van belang is om in wetten en financieringsstromen ruimte te maken voor maatwerk.
  5. Tijd en ruimte nemen voor doorontwikkeling, kennisdeling- en uitbreiding. Om jongeren nog beter te kunnen bedienen zijn tijd, ruimte, vertrouwen en financiële middelen nodig. Daarmee zijn kennis en vaardigheden te vergroten en knelpunten op adequate wijze te ontwarren.

Leren van succesvolle aanpakken

Inmiddels is ook veel bekend over succesvolle aanpakken rond vsv. Zo namen OCW en Ingrado het initiatief om samen met scholen en gemeenten te verkennen welke mogelijkheden er zijn om jongeren van 18 tot 21 jaar die niet naar school gaan en niet werken, (alsnog) een startkwalificatie te laten behalen of anderszins te komen tot een passende plek op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Er zijn leerbezoeken georganiseerd waar 60 professionals aan deelnamen om met en van elkaar te leren van succesvolle projecten rondom drie inhoudelijke thema’s: innovatieve benadering van jongeren, de verruimde RMC-aanpak en het wegnemen van financiële barrières bij jongeren.

Die leerbezoeken hebben een aantal succesfactoren aan het licht gebracht, die zich als volgt laten clusteren:

  1. Kwaliteiten van bij vsv betrokken professionals:
  • Persoonlijke aandacht voor jongeren, oprechte interesse en een luisterend oor bieden.
  • Uitgaan van wat een jongere wél kan en daarop maatwerk bieden.
  • Beschikbaar zijn voor jongeren en zowel geduldig als vasthoudend blijven.
  • Proactief interesse tonen en contact opnemen.
  1. Sleutelacties en interventies:
  • Succeservaringen creëren voor de jongeren. Dat betekent goed kunnen aansluiten bij de kwaliteiten van een jongere zodat hij of zij kleine stapjes vooruit kan zetten. Kleine successen dragen bij aan de motivatie.
  • Netwerken van jongeren betrekken bij interventies en activeren.
  • In kaart brengen hoe de regio eruit ziet en welke mogelijkheden deze de jongere biedt.
  • Breed naar mogelijkheden kijken: werk, school of dagbesteding, zodat jongeren weer mee gaan doen en van daaruit een volgende stap kunnen maken.
  1. Organisatie, cultuur en contextkenmerken: 
  • Tijd en ruimte nemen als team om vanuit aandacht en gezamenlijke visie met elkaar te werken.
  • Betrokkenheid van collega’s bij elkaars werk.
  • Buiten eigen kaders en professie denken.
  • Elkaar als collega’s en ketenpartners goed kennen en investeren in een goede werkrelatie.

Terugleiden naar het onderwijs

De beste manier om een vsv’er aan (minimaal) een startkwalificatie te helpen, is vanzelfsprekend om deze terug te leiden naar het onderwijs. Op dit moment keert 34% van de vsv’ers binnen twee jaar terug naar het onderwijs, binnen vier jaar na het verlaten van het onderwijs is dit zelfs 45% (CBS). Meer aandacht voor dit terugleiden zou dat percentage wellicht nog flink kunnen verhogen. Een interessante gedachte in dit verband is om het mbo in te zetten als vangnet voor schoolverlaters die niet van het mbo komen. Uit het rapport van Cedefop (2017) blijkt dat 82,7% van de Nederlandse niet-mbo-studenten die hun opleiding verlaten, uiteindelijk in het mbo-onderwijs hun diploma behalen.

Een andere, eveneens onderwijsgerelateerde mogelijkheid om vsv tegen te gaan is om het vmbo te verlengen tot mbo-niveau 2 (Elffers, 2011). Zo worden studenten niet belast met een extra transitie en verlaten zij het voortgezet onderwijs met een startkwalificatie.

Een derde, nog weinig bewandelde weg om uitval vanuit het onderwijs terug te dringen, is aansluiting te zoeken bij de ondersteuning die risicojongeren elkaar kunnen bieden. Het belang hiervan is al eens uitgediept (Elffers, Oort, & Karsten, 2012). Aan scholen om deze peer support te faciliteren en aan te moedigen.

Meer informatie over peer support in andere artikelen van de Canon beroepsonderwijs: Voortijdig schoolverlaten in het mbo & Vruchten plukken van peer support.

Enkele deskundigen

Erik Fleur, senior onderzoeker Dienst Uitvoering Onderwijs/afdeling Informatieproducten (DUO/INP)
Ingrado, brancheorganisatie voor leerplicht en RMC (info@ingrado.nl)
Karien Coppens, senior onderzoeker Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO)
Louise Elffers, lector Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad aan de Hogeschool van Amsterdam en universitair docent Onderwijswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam

Bronnen

Relevante websites

Back To Top