Skip to content
    Geplaatst: Auteur:Carlos van Kan & Patricia Brouwer, Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO)

Ze liggen vast in de wet, maar tegelijk zijn de doelen van het beroepsonderwijs behoorlijk abstract. Het is aan docenten om er concrete inhoud aan te geven. In de alledaagse onderwijspraktijk, in hun interactie met studenten. Hoe doen ze dat? Wat streven docenten in hun onderwijs voor studenten na? Een verkenning van onderwijspedagogische visies.

In essentie is onderwijs normatief. Immers, interacties tussen docenten en hun studenten zijn er altijd op gericht om van een bestaande situatie naar een meer wenselijke situatie te komen (Ponte, 2009; Wassink & Bakker, 2013). En in die wenselijkheid liggen vanzelfsprekend ook altijd doelen besloten. In het mbo zijn die verankerd in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) van 1996. De WEB spreekt over een drievoudige opdracht voor het beroepsonderwijs: 1. kwalificatie voor een beroep, 2. kwalificatie voor democratisch burgerschap en 3. kwalificatie voor doorstroming naar vervolgonderwijs.

Het zijn doelstellingen die uitblinken in abstractie. Dat kan natuurlijk ook niet anders. Aan docenten om er concrete betekenis aan te geven. En dat gebeurt op uiteenlopende manieren. Leidend daarbij is de eigen, onderwijspedagogische visie van de docent: het patroon van waarden en idealen dat hij of zij nastreeft in de interacties met studenten (Van Kan, Zitter, Brouwer, & Van Wijk, 2014).

Belang van een visie op goed onderwijs

Hoeveel ruimte is er voor die individuele inkleuring van het onderwijs? En wat is het belang ervan? Allereerst is goed om te bedenken dat mbo-docenten bij alles wat ze doen, te maken hebben met kaders en verwachtingen die door anderen zijn vastgesteld: de overheid, de besturen, de schoolleiding, belangengroepen, de wetenschap. In die zin moeten ze uitvoeren wat elders is bedacht.

De dagelijkse onderwijspraktijk vraagt echter meer. Elke keer opnieuw staan docenten voor de opgave om te doen wat wenselijk is voor een bepaalde student in een bepaalde situatie. Ze dienen daarbij ook rekening te houden met kaders die door de overheid, het instellingsbestuur, de beroepsgroep, het bedrijfsleven en de wetenschap worden opgelegd. Daar komt nog bij dat docenten zich dienen te verhouden tot wensen en verwachtingen van studenten, ouders en belangengroepen ten aanzien van het beroepsonderwijs (vergelijk Ponte, 2009).

Dat lukt alleen als docenten helder voor ogen hebben wat ze met hun onderwijs willen bereiken, wat ze de moeite waard vinden voor hun studenten. Dan pas kunnen ze de verschillende (externe) aanspraken op het onderwijs kritisch afwegen en op hun wenselijkheid beoordelen (vergelijk Biesta, 2009; 2011). Docenten moeten dus kunnen terugvallen op hun eigen praktische wijsheid, hun eigen waarden en idealen.

De weinig gehoorde stem van de docent

Een twee-eenheid is het, die externe directieven en de onmisbare eigen visie van de docent. Samen bepalen ze de kwaliteit van het onderwijs. Maar opvallend is dat discussies over het doel van het middelbaar beroepsonderwijs zich voornamelijk op beleids- en stelselniveau lijken af te spelen en niet zozeer op het niveau van de praktijk van alledag (vergelijk Van Haperen, 2007; Biesta, 2012; Onderwijsraad, 2013; Van Kan, 2013; Kneyber & Evers, 2013).

De stem van docenten is weinig tot niet vertegenwoordigd in discussies over goed onderwijs. Daar zijn verschillende redenen voor aan te voeren (zie onderaan dit artikel*). Maar het betekent vanzelfsprekend niet dat docenten geen ideeën over goed onderwijs zouden hebben. Bewust of onbewust streven docenten in het mbo onderwijspedagogische waarden en idealen na in hun dagelijkse interacties met hun studenten (vergelijk Moerkamp & Hermanussen, 2011). Zo kunnen ze bijvoorbeeld als doel hebben om studenten op te leiden tot bekwame beroepsbeoefenaars in de bestaande maatschappij. Maar ook kunnen docenten het als hun opdracht beschouwen jongeren toe te rusten voor kritisch burgerschap, om te kunnen werken aan maatschappelijke veranderingen. Een andere mogelijkheid is dat zij de persoonlijke ontwikkeling van hun studenten tot evenwichtige en zelfverzekerde mensen als primaire opdracht zien.

Mogelijk geven de ideeën van mbo-docenten over goed onderwijs op een bepaalde wijze uitdrukking aan de drievoudige kwalificeringsopdracht. Maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs het geval te zijn. Docenten in het mbo kunnen ook doelen in hun onderwijs nastreven die niet een-op-een zijn te koppelen aan de drievoudige kwalificeringsopdracht. Of die zich buiten die opdracht afspelen. Alle opties komen voor, zo blijkt uit onderzoek van Van Kan, Zitter, Brouwer en Van Wijk (2014). Duidelijk wordt welke onderwijspedagogische visies mbo-docenten nastrevenswaardig vinden.

Onderwijspedagogische visies

Zes van deze onderwijspedagogische visies zijn te onderscheiden. Om ze in kaart te brengen, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van de bumpy moments-methodiek (Van Kan, Brouwer, & Zitter, 2013): diepte-interviews op basis van in beeld vervatte mini-dilemma’s. De visies zijn gebaseerd op een analyse van interviewuitspraken van docenten en vertegenwoordigen niet de visie van een individuele docent.

Dit zijn de zes onderwijspedagogische visies:

  1. Pragmatisch-realistische visie
    Studenten worden beschouwd als onervaren doeners en laten zich vooral motiveren door de beroepsgerichte vakken. Vanuit deze visie is het van belang dat studenten competenties verwerven die direct in de beroepspraktijk inzetbaar zijn. De leeromgeving waarin zij verkeren, wordt voornamelijk als een oefenplaats voor de beroepspraktijk gezien. Docenten fungeren in hun doen en laten als rolmodel voor het betreffende beroep: ze leven de beroepspraktijk voor. Hierbij streven ze het doel na om studenten voor te bereiden op de bestaande beroepspraktijk.
  2. Kritisch-reflectieve visie
    Studenten moet je zien als kritische en creatieve professionals. De ideale leeromgeving stelt een voorbeeld aan de bestaande praktijk. Uitgaande van dit perspectief, is het zaak hen uit te dagen om op een onderzoeksmatige wijze te kijken naar hun eigen handelen en dat van anderen. Docenten vervullen de rol van kritisch klankbord, met als doel de leervragen en ervaringen van studenten onderwerp van discussie te maken. Uiteindelijk zouden studenten in staat moeten zijn de huidige beroepspraktijk niet als vanzelfsprekend te accepteren, maar als voor verbetering vatbaar.
  3. Beroepscollectieve visie
    Studenten vormen representanten van de beroepsgroep als geheel. De opleiding fungeert als toegangspoort naar verschillende professionele werkvelden. In lijn met deze visie zouden de bekwaamheden van studenten moeten aansluiten bij ontwikkelingen die relevant zijn voor de gehele beroepssector of deze zelfs overstijgen. Docenten zien het als hun opdracht studenten te begeleiden bij de verdere ontwikkeling van hun ontluikende beroepsidentiteit. In het onderwijs gaat het erom hen in de gelegenheid te stellen ‘in te groeien’ in het beroepscollectief.
  4. Persoonsvormende visie
    Studenten zijn in deze visie jonge adolescenten die zoekende zijn naar hun plaats in de wereld. De leeromgeving fungeert als een sociale en veilige oefenplaats, afgebakend van de buitenwereld en gericht op zelfontplooiing. Waar het primair om gaat is dat studenten intrapersoonlijke vaardigheden ontwikkelen om keuzes te maken die hun persoonlijke welzijn bevorderen. Het gedrag van docenten is vooral gericht op het coachen van studenten bij dergelijke keuzes. Het doel van onderwijs is om jongeren te helpen gelukkige en zelfverantwoordelijke volwassenen te worden.
  5. Functioneel-maatschappelijke visie
    Studenten worden gezien als actieve deelnemers aan het maatschappelijke verkeer. De ideale leeromgeving biedt hen aangrijpingspunten om zich te oriënteren op het maatschappelijke leven. Van belang voor studenten is capaciteiten te ontwikkelen waarmee zij hun weg kunnen vinden naar gemeentelijke instellingen en maatschappelijke organisaties. De docent richt zijn begeleidingsgedrag op het betekenisvol maken van leerinhouden voor het maatschappelijke leven. Het onderwijs is erop gericht dat studenten succesvol zijn en hun plek vinden in de samenleving als geheel.
  6. Formeel-diplomerende visie
    Deze visie identificeert studenten met hun leerprestaties. De opleidingsinstelling geldt als een plaats waar studenten ‘voorgesorteerd’ worden voor de juiste opleidingsrichting en het juiste opleidingsniveau. Het gaat er vooral om dat zij zich de leerinhouden eigen maken die het formele curriculum voorschrijft. De docent spant zich in om hen adequaat voor te bereiden op formatieve en summatieve beoordelingssituaties. Het uiteindelijke doel van onderwijs is dat studenten gediplomeerd de opleiding verlaten en toegang hebben tot mogelijke vervolgopleidingen.

Docenten aan het woord!

Het zijn tamelijk uiteenlopende onderwijspedagogische waarden en idealen die mbo-docenten in hun onderwijs nastreven. Ze moeten er een beroep op kunnen doen om verantwoord te handelen in hun onderwijspraktijk, om verschillende alternatieven goed tegen elkaar af te wegen. Het is belangrijk om te onderstrepen dat dit geen individuele aangelegenheid is. Docenten hebben elkaar nodig om hun onderwijspedagogische waarden en idealen te verhelderen, aan te scherpen en ter discussie te stellen. Voorwaarde voor het aangaan van een dergelijk gesprek is dat docenten allereerst hun eigen waarden en idealen onderzoeken en onder woorden kunnen brengen. Alleen wanneer docenten een onderwijspedagogische taal ontwikkelen en hanteren, is het mogelijk op een zinvolle wijze met elkaar van gedachten te wisselen over de vraag wat goed onderwijs is!

* Redenen:

De stem van de docent
Dat de stem van docenten nauwelijks doorklinkt in het maatschappelijk debat over goed onderwijs laat zich mogelijk verklaren uit de lage organisatiegraad onder mbo-docenten. Hoewel met de opkomst van de Beroepsvereniging opleiders in het mbo (BVMBO) het tij zou kunnen keren. Een lage organisatiegraad van de beroepsgroep heeft als risico dat het vooral de politici, bestuurders, onderzoekers en ‘buitenlui’ zijn die bepalen waar het in het beroepsonderwijs om gaat.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat docenten steeds minder worden aangesproken op wat zij nastrevenswaardig vinden in hun onderwijs (Biesta, 2012; Wassink & Bakker, 2013; Meijer, 2013). In dit verband schrijft Biesta (2012) dat docenten wel capabel zijn om over doelen van hun onderwijs te praten, maar dat het evidence based discours van de afgelopen jaren beperkend uitwerkt. In die zin dat er nog maar weinig ruimte is voor de vraag of als iets werkt, dit ook vanzelfsprekend betekent dat het wenselijk is.

Volgens Biesta is het alleen mogelijk een betekenisvolle waardering toe te kennen aan de uitspraak dat ‘iets werkt’ wanneer deze wordt verbonden met vragen als ‘Waarvoor werkt het?’, ‘Onder welke omstandigheden werkt het?’ en ‘Voor wie werkt het?’. Het evidence based discours heeft dit soort evaluatieve vragen naar de achtergrond verplaatst. Terwijl die soms van doorslaggevend belang zijn. Voorbeeld: het dreigen van studenten met geweld door een docent kan misschien heel goed werken om ze in het gareel te houden, maar de vraag of dit ook wenselijk is, zal over het algemeen negatief beantwoord worden. 

Enkele deskundigen

Prof. dr. Cok Bakker is theoloog/religiewetenschapper en onderwijskundige. Hij werkt als hoogleraar ‘Didactiek van Levensbeschouwelijke vorming’, bij de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht en tevens is hij Lector pro tempore ‘Normatieve professionalisering’, aan de Hogeschool Utrecht. Hij is expert op het gebied van vraagstukken rond de subjectieve en morele dimensie van het professionele handelen van de leraar(-in-opleiding) en factoren die van invloed zijn op de vormgeving van het leraarschap.
Prof. dr. Gert Biesta is onderwijspedagoog. Hij werkt als hoogleraar ‘Education’, aan de Brunel University (in London) en is visiting professor bij een aantal universiteiten. Hij richt zich in zijn werk onder andere op vraagstukken die te maken hebben met pedagogiek, democratie en burgerschap in de context van het onderwijs. Met name zijn publicatie ‘Goed onderwijs en de cultuur van het meten’, heeft veel los gemaakt in het debat over waar het onderwijs toe dient.

Bronnen

Back To Top