Skip to content
    Geplaatst: Auteur:Hanneke van Middendorp, Horizon College Alkmaar, sector gezondheidszorg Update:maart 2020

Soms verlies je studenten omdat ze de les niet kunnen bijbenen. Voor anderen kan het juist niet snel genoeg gaan: die dreigen zich te vervelen. Een lastig dilemma. De kunst is om als docent rekening te houden met de verschillen tussen studenten en goed na te denken over een geschikte strategie, de juiste leermiddelen en geschikte werkvormen. Succesvol differentiëren kán. Maar: hoe doe je dat?

Willen we het onderste uit de kan halen met het onderwijs in Nederland, de opbrengsten verhogen, dan is het zaak talenten van leerlingen beter op te sporen en te ontwikkelen. Dat gebeurt nu onvoldoende, is het idee. Rinnooy Kan (2008) betoogt dat er in Nederland veel talent verloren gaat, doordat we leerlingen heel vroeg in de middelbare schooltijd in een homogene leeromgeving plaatsen. Jolles (2006) geeft aan dat de hersenen nog flink groeien en zich verder ontwikkelen tot in de late adolescentie. Talent moet soms rijpen, met andere woorden. En daar ook de kans toe krijgen. Op die manier kunnen leerlingen/studenten, ook op het mbo, tijdens hun opleiding nog een enorme ontwikkeling doormaken.

Talenten beter ontwikkelen

Wat betekent dat? Heel eenvoudig: dat het onderwijs zich beter moet aanpassen aan de mogelijkheden van de leerlingen. Bijvoorbeeld door les te geven in heterogene groepen en differentiatie aan te brengen binnen de lessen.(Glaudé, Van den Berg, Verbeek, & De Bruijn, 2011). Vrijblijvend is dat allerminst. Het ministerie van OCW vraagt heel nadrukkelijk naar flexibele onderwijssystemen die beantwoorden aan de diverse (en vaak complexe) behoeften van individuele leerlingen. In het Waarderingskader (Inspectie, 2013), staat letterlijk: de docent stemt de instructie/verwerking af op verschillen tussen leerlingen.

Differentiëren noodzakelijk

Geen gemakkelijke opgave. Want de helft van de docenten blijkt nog niet in staat om het onderwijs af te stemmen op deze verschillen (Onderwijsraad, 2011). Professionalisering op dit vlak is daarom noodzakelijk. En het ministerie van OCW investeert daar dan ook in (via professionaliseringsgelden). Te meer omdat tientallen jaren van onderzoek hebben aangetoond dat deze afstemming op verschillen behoort tot de interventies die effect hebben op de prestaties van leerlingen (Van de Grift, 2010).

In het basisonderwijs is men hier al jaren van doordrongen, het voortgezet onderwijs en het mbo blijven achter. Ook hier zal de docent beter moeten omgaan met verschillen in de klas. Dat behoort tot zijn taak. En ligt ook voor de hand. Immers, waarom zouden zwakkere leerlingen boven hun macht moeten werken en de sterkere leerlingen zich moeten vervelen?

Een evidente vraag. Maar het belang van differentiëren reikt nog aanzienlijk verder. Uit onderzoek van De Bruijn (2006) blijkt dat de motivatie van de leerlingen varieert bij verschillende manieren van opleiden. En dat geldt ook voor hun leeropvatting. Sommigen geven de voorkeur aan actief en zelfgestuurd leren, terwijl anderen een voorkeur hebben voor reproductie en voor een aanpak die meer wordt gestructureerd.

Onbekendheid als knelpunt

Het is complex om daar als docent op in te springen, zeker. Maar dat mag geen reden zijn om er maar vanaf te zien. Alleen frontaal/klassikaal lesgeven past in het huidige onderwijs allang niet meer. Veel docenten vinden het echter ingewikkeld om het anders te doen, en bijvoorbeeld binnen de les ook kleinere groepen te bedienen.

Waarom eigenlijk? Twee verklaringen. Eén: leraren weten niet goed hoe ze differentiatie kunnen toepassen tijdens hun lessen. En twee: zij zien er de noodzaak niet zo van in of zien zelfs negatieve gevolgen van differentiatie (Inspectie, 2012). Kortom, docenten hebben behoefte aan uitleg en praktische handvatten.

Differentiëren nader bekeken

Allereerst echter een korte verheldering van het begrip differentiatie. Waar hebben we het precies over? We spreken van ‘interne differentiatie’ als de differentiatie zich afspeelt binnen klassenverband. Waar dat niet het geval is, is er sprake van ‘externe differentiatie’ (Bosker, 2005). Voorbeeld: de scheiding in het voortgezet onderwijs in vmbo, havo en vwo. Een andere omschrijving van ‘interne differentiatie’ is: het nemen van één of meer didactische maatregelen, waardoor je als docent in staat bent om in je lespraktijk rekening te houden met de verschillen tussen de leerlingen (Lambaerts & Thys, 2007).

Reezigt (1999) spreekt in een onderzoek over ‘pergente differentiatie’ als leerlingen verschillend geïnstrueerd of begeleid worden, of in hun eigen tempo door de leerstof heengaan, of verschillende leerstof verwerken (gelijke behandeling). Er is sprake van ‘convergente differentiatie’ als de docent zich op de minimumdoelen richt die alle leerlingen moeten bereiken (gelijke uitkomsten). De inspanningen richten zich dan vooral op de laag presterende leerlingen die een relatief grote vooruitgang boeken (Reezigt, 1999). Goede leerlingen krijgen verrijking als ze hun werk af hebben, bijvoorbeeld opdrachten die complexer zijn en dieper ingaan op het onderwerp.

Bij convergente differentiatie profiteren alle leerlingen van de groepsinstructie. Dat is althans het streven. Tijdens de verwerking van de lesstof komen vervolgens de verschillen tot hun recht. Convergente differentiatie geldt als een ‘evidence based’ aanpak voor een beter omgaan met verschillen (Vernooij, 2009).

Vormen van convergente differentiatie

Interne (convergente) differentiatie kan meerdere vormen aannemen. Zo kun je bijvoorbeeld differentiëren naar niveau, leerstijl en tempo. Niveaudifferentiatie is een effectieve en succesvolle vorm van differentiëren die in het basisonderwijs veel wordt toegepast. De leerstof wordt daarbij op verschillende niveaus aan de leerlingen aangeboden. De docent wisselt tussen centraal en decentraal lesgeven, toetsing vindt plaats op verschillende niveaus (De Koning, 2010). Ook in het mbo zou deze vorm van differentiëren goed uitvoerbaar kunnen zijn.

Wat is de kracht van deze niveaudifferentiatie? Of anders gesteld: wat gebeurt er als deze achterwege blijft? Onderzoek laat zien dat dan, bij het werken met vaste niveaugroepen dus, de verschillen tussen de leerlingen groter worden (behalve bij hoogbegaafden) en niet leiden tot betere leerlingresultaten (Gamoran, 1992). Bij heterogene groepen is er sprake van het omgekeerde. Ook de zwak presterende leerlingen worden uitgedaagd de gestelde doelen te halen. De meest gunstige effecten worden dus gevonden bij convergente differentiatie in combinatie met bijvoorbeeld kleinere heterogene groepen en daarnaast differentiatie van de instructie (Bosker, 2005).

Differentiatie in de praktijk

Differentiatie doet ertoe, dat mag inmiddels duidelijk zijn. Maar hoe pak je dat als docent aan in de dagelijkse praktijk? Allereerst: er is niet één vorm van differentiatie of één vorm van instructie die het beste is (Amsing, 2013). Er bestaan verschillende modellen om te differentiëren en meerdere vormen van instructie zijn effectief als het gaat om niveaudifferentiatie.

Kenmerkend zijn de variabelen in het aanbieden van gedifferentieerd onderwijs. Instructie is er daar een van. Andere variabelen zijn: de beginsituatie, leerdoelen, begeleiding, leertijd, basisstof, lesmateriaal, herhaling, toetsing, en evaluatie. Amsing en Mathijssen (2013) beschrijven het ‘basismodel voor directe instructie’, een van de meest succesvolle modellen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Onderstaand schema geeft de meest belangrijke onderdelen van dit model.

Werken met het instructiemodel

Het model helpt om als docent het instructiegedrag af te stemmen op de verschillende cognitieve niveaus van leerlingen (Amsing & Mathijssen, 2013). Vanuit de literatuur is bekend dat het vaststellen van de beginsituatie een belangrijke eerste stap is. Een hulpmiddel hierbij kan zijn de Taxonomie van Bloom.

Is de beginsituatie eenmaal in beeld gebracht, dan is het zaak deze te relateren aan leerdoelen. Werken vanuit doelen is een belangrijk aspect van convergente differentiatie. Dat wil zeggen: doelen die door alle leerlingen moeten worden behaald. Vervolgens moet je nadenken over de instructie en/of verlengde instructie in twee of meer groepen. Het gaat dan om leerlingen die de stof nog niet beheersen ( instructieafhankelijk), een groep op het gemiddelde niveau ( instructiegevoelig) en eventueel een groep die daarboven zit (instructieonafhankelijk).

Het werken volgens een instructiemodel heeft consequenties voor de lesvoorbereiding. De docent zal onder andere moeten zorgen voor verdiepings- en/of extra lesmateriaal voor de leerlingen die geen verlengde instructie nodig hebben. Daarnaast valt te denken aan samenwerkend leren in heterogene groepen.

De winst van differentiëren

Leren differentiëren kost natuurlijk veel tijd, het gaat niet vanzelf. Advies is dan ook om te starten met één klas en vervolgens stap voor stap verder te werken. Het boek Differentiëren is te leren (Berben & Van Teeseling, 2014) geeft praktische tips om hiermee aan de slag te gaan.

Docenten die experimenteren met differentiëren raken al snel enthousiast. Ze geven aan het prettig te vinden om meer op maat te kunnen werken. Door het werken met lesdoelen blijken docenten meer stil te staan bij wat iedere leerling nodig heeft. Positief is verder dat problemen met klassenmanagement (orde houden) verminderen. Een gevolg van het meer inspelen op leerbehoeften van leerlingen. Er zijn zelfs docenten die aangeven dat ze meer tijd hebben voor leerlingen, en minder moe zijn na een dag lesgeven. Daarnaast zijn er docenten die merken dat de betrokkenheid bij leerlingen omhoog gaat en dat leerlingen enthousiaster raken (Berben, 2013).

Al met al voldoende redenen om binnen de eigen school differentiatie als thema bespreekbaar te maken. Wil de hele school gedifferentieerd kunnen werken, dan zal een aantal condities op schoolniveau geregeld moeten worden. Maar intussen kan iedere docent op kleine schaal in de eigen klas experimenteren met differentiatie en de positieve effecten daarvan ervaren. Kies als docent voor een voortrekkersrol en deel succeservaringen met collega’s. Een eerste stap op weg naar bewustwording en succesvol differentiëren.

Enkele deskundigen

  • Prof. dr. Elly de Bruijn, bijzonder hoogleraar Pedagogisch-didactische vormgeving van beroepsonderwijs, volwasseneneducatie en levenslang leren, Universiteit Utrecht en lector Beroepsonderwijs, Hogeschool Utrecht
  • Meike Berben, senior-consultant CPS Advies en Onderwijsontwikkeling

Bronnen

Back To Top